Hoeveel lactaatmeters en testcentra er momenteel zijn is moeilijk te zeggen, maar één ding is zeker: nooit waren er méér dan op heden ! In het afgelopen decennium was ik vanop de eerste rij getuige van deze evolutie in de sportsector. Toen ik, in 2006, als zelfstandige in hoofdberoep, samen met Dr. Jos Vermylen sport- en trainingsadvies begon aan te bieden, was ik waarschijnlijk naast het toenmalige Topsport ABC (KU Leuven) de enige met een lactaatmeter in heel Leuven. Ondertussen schat ik dat er 200 lactaatmeters aanwezig zijn in de hoofdstad van Vlaams-Brabant: het is immers kinderspel om via internet zo’n toestelletje te bestellen. Het is kleiner dan je smartphone en goedkoper dan je hartslagmeter. Om in een vinger of oorlel te prikken moet je geen held zijn, de doorsnee-kiné vind het zelfs leuk speelgoed in aanvulling op de loopband die hij of zij daar toch reeds staan heeft, en elke zichzelf respecterende zwem- of looptrainer kan uiteraard ook niet achterblijven.
Ambacht of rocket science?
Lactaattesten zijn, met recht en rede, al lang geen privilege meer van ‘the happy few’, zoals mijn tante Agnes, die in de jaren ’80 als eerste Belgische onder de 2u30’ op de marathon dook en daarbij ook geholpen werd door de toenmalige nieuwste inzichten uit de inspanningsfysiologie. Qua kosten/baten zijn lactaatmetingen tijdens inspanning zonder enige twijfel ‘the method of choice’ om iemands ‘conditie’ in kaart te brengen (‘diagnose van de uithouding’) en er doeltreffend trainingsadvies aan te koppelen (‘therapie’, trainingsschema’s). Althans in de handen van onderlegde testafnemers, want het spreekt voor zich dat opleiding en ervaring hun duit in het zakje doen, en dan nog – zo zal blijken uit volgende blogs – heerst er nog veel meer controverse dan zou mogen. Inspanningsfyiologie is immers ‘rocket science’, maar lactaattesten afnemen lijkt soms meer op een ambacht als koken of bakken, waarin nog veel te vaak te ‘traditioneel’ wordt geredeneerd en gehandeld: de ene leert iets van de andere, zonder nog goed te weten waarom. Het is misschien onbegonnen werk om dat aan een leek uit te leggen, maar in de komende vijfdelige blogserie ga ik toch een poging wagen.
Zure melk en koolhydraten.
Tot vrijwillige uitputting.
Tijdens lactaattesten ga je dus in het begin weinig of geen melkzuur aanmaken (want je verbrandt vnl. vetten), maar de lactaatconcentratie zal zich beginnen opstapelen naarmate de test vordert. Er zijn verschillende methodes om testen af te nemen (waarover later ook nog méér), maar de meest gehanteerde – en voor mij persoonlijk nog steeds meest logische – manier is een graduele maximale inspanningstest: na een lichte opwarming wordt de intensiteit (snelheid op een loopband of wattage op een fiets) stelselmatig opgevoerd, ‘tot vrijwillige uitputting’. Op het einde van elke belastingsstap wordt het lactaatgehalte en de hartslag geregistreerd. In fitnesscentra worden ook wel eens ‘submaximale’ testjes afgenomen (vb. tot een vooropgestelde hartslag, vb. 150 sl/min): dit is veiliger en dit onderstreept het belang van medische supervisie in bepaalde gevallen, maar vanuit fysiologisch standpunt verlies je hiermee heel wat waardevolle informatie; het maakt de test soms zelfs waarde-loos. Uit een lactaattest, dus inspanningstest met lactaatmetingen, kan je veel meer informatie halen dan alleen maar m.b.t. de vet- en koolhydratenverbranding. Je komt je maximale hartslag te weten, de maximale loopsnelheid of het maximale wattage (hetgeen een idee geeft van de grootte van je ‘motor’), maar je kan zelfs de trap- of looptechniek beoordelen. De lactaatmetingen tijdens inspanning laten toe om de fameuze ‘drempels’ te bepalen (zij weerspiegelen de mate waarin je je ‘motor’ kan benutten) en – last but not least – de maximale lactaatwaarde (de ‘eindverzuring’) is meerbepaald voor competitieve sportbeoefenaars de allerbelangrijkste parameter om te kunnen ‘pieken’. Voor mijn beste atleten is dat zelfs het ENIGE cijfer dat mij uit de ganse test interesseert: in één oogopslag weet ik daarmee waar we staan !
Uiteraard gaan we nog uitvoerig terugkomen op die drempels, de eindverzuring, het pieken en periodiseren, maar volgende week steken we een boompje op over de zin en onzin over lactaattesten: voor wie is het ‘overkill’, voor wie is het nuttig, en zo ja, wanneer plan je die test dan best in? Maakt het uit of die test gebeurt op een loopband of op een fiets, en zo ja, op je eigen fiets? Of is het gevolgde testprotocol, d.i. de lengte en de hoogte van de trappen, belangrijker?
Stay tuned !
Met sportieve groeten,
Karel